Twintig jaar na de val van Srebrenica keerde een handvol Brabantse veteranen vorige week terug naar Bosnië. Om de plaatsen waar zij naartoe gestuurd waren, te bezoeken en om deel te nemen aan het eerste Srebrenica Wave Festival. Hun doel: verzoening tussen en met de bevolking, maar vooral met hun eigen verleden.
door David Oranje illustraties Jules Calis
‘Kijk”, zegt Antoon van de Wiel (60), terwijl hij zijn onderarm laat zien. De haren staan recht overeind. „Het is bijna 40 graden, maar ik sta hier met kippenvel.”
Zijn ogen glijden over de muur met namen van de ruim achtduizend slachtoffers van het bloedbad in Srebrenica. Achter hem staan de talloze witte grafstenen van het Srebrenica Genocide Memorial in Potocari en de verse graven waar op 11 juli 136 conlangs geïdentificeerde slachtoffers zijn bijgezet.
Van de Wiels blik dwaalt af naar het verlaten fabriekscomplex aan de overkant. Twintig jaar geleden zat de Oisterwijker daar als hospik bij Dutchbat III. Hij zag de tienduizenden moslims die wanhopig aan de poort van de VN-basis rammelden toen Bosnische Serviërs 11 juli 1995 het verderop gelegen Srebrenica innamen. Hij ervoer de chaos en stank in de fabriekshal waarin de Nederlanders duizenden vluchtelingen hadden ondergebracht. Hij maakte mee hoe Serviërs mannen en vrouwen gescheiden afvoerden in bussen.
Het staat in zijn geheugen gegrift. „Ik was hospik in hart en nieren en wilde iedereen helpen. Dat probeerde ik hier ook te doen, maar dat was onmogelijk. We moesten de bevolking beschermen, maar de middelen daartoe ontbraken. We zijn door de internationale gemeenschap in de steek gelaten. Dat gevoel van onmacht zal altijd blijven. Elk jaar heb ik rond 11 juli last van depressies. Die zullen niet verdwijnen, maar ik heb ermee leren leven.”
Met elkaar in gesprek
Van de Wiel is met een handvol Bosniëveteranen, vooral Brabanders, terug in Bosnië. Door de plaatsen van hun uitzending te bezoeken en met de bevolking te praten, hopen ze hun ervaringen een plaats te geven.
Ook nemen ze deel aan het eerste Srebrenica Wave Festival, dat de verdeelde Servische en islamitische jongeren van de voormalige VN-enclave met elkaar in gesprek moet brengen – en uiteindelijk verzoenen.
„Met debat, muziek en andere activiteiten willen we bouwen aan een gezamenlijke toekomst voor moslims en Serviërs”, zegt Jan van Esch, directeur van PortAgora, het Tilburgse centrum voor Europese samenwerking dat mede-organisator is van het festival. „De deelname van de veteranen is onderdeel van het verzoeningsproces. De geschiedenis die moslims en Serviërs op school leren, is erg gekleurd. Daarom willen we alle partijen bijeenbrengen. Zo laten we zien dat het mogelijk is hetzelfde verhaal te vertellen én samen te leven.”
Verzoenen
De veteranen hopen zich ook te verzoenen met hun verleden, vertelt Iwan Ruedisueli (42). Het is zijn vierde reis terug naar Bosnië, waar de Bredanaar in 1994 ambulancechauffeur was bij het in Busovaca gelegerde transportbataljon. Die reizen fungeren als zelftherapie voor zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS). „Maar als je niet geconfronteerd wilt worden met je verleden, moet je niet meegaan.”
Ruedisueli benadrukt dat zoiets in een sfeer van kameraadschap moet gebeuren. „Iedereen heeft hier negatieve dingen meegemaakt en zo’n ervaring herbeleven is lastig. Daarom doen we het als groep. Als het voor iemand te zwaar wordt, kunnen we hem opvangen. Wij veteranen snappen elkaar en staan voor elkaar. Onze ervaringen creëren verbroedering, ook al dienden we niet in dezelfde eenheden.”
De Tilburgse Dutchbatter Maikel Veldhuis (40) was in 1995 gelegerd in Simin Han, ten westen van de stad Tuzla. Hij zag er een schier eindeloze stoet ontheemden voorbij trekken, op de vlucht voor etnische zuiveringen in het oosten. Op 25 mei 1995 was hij als eerste ter plaatse, nadat 71 burgers, vooral jongeren, door een Servische granaataanval op Tuzla waren gedood – iets wat hij nooit zal kunnen vergeten. Vier jaar geleden werd bij hem PTSS vastgesteld. Nu is hij voor het eerst teruggekeerd naar zijn oude basis – omringd door kameraden.
Met grote ogen stapt hij door de gele toegangspoort. Het brengt hem direct terug naar vroeger, zegt hij. Wandelend over het terrein, dat tegenwoordig een bouwbedrijf en een busremise huisvest, kan hij zich de witte pantservoertuigen en prefab-gebouwen van destijds glashelder voor de geest halen. Plotseling duikt uit een gebouwtje een vrouw op. „Holandija?”, vraagt ze. Het blijkt Emira te zijn, een keukenhulp die op de basis werkte.
Koffie
Onmiddellijk worden de veteranen naar binnen gedirigeerd en krijgen ze koffie voorgeschoteld. „Ik wil jullie bedanken voor jullie aanwezigheid hier”, zegt ze. „Jullie hebben de bevolking met respect behandeld en goed werk verricht.” Op het gezicht van Veldhuis verschijnt een enorme glimlach.
Emira troont hem mee naar een kantoortje, met een ventilator die is achtergelaten door de VN-missie. Met een viltstift schrijft ze er haar naam ‘Simin Han’ en ‘UNPROFOR 92-95’ op, waarna ze Veldhuis de ventilator overhandigt. Tranen van ontroering wellen op, maar de brede glimlach blijft. „Hvala”, stamelt hij – dank. Hij speldt Emira een Witte Anjer-broche op. „Een symbool van respect voor Nederlandse veteranen, maar nu ook van waardering voor de bevolking”, zegt hij, waarna zijn medeveteranen hem omhelzen. „Die anjer vertegenwoordigt verzoening en rust. Voor mij en voor de bevolking.”
Het overtreft al zijn verwachtingen, vertelt hij geëmotioneerd. „Ik ben met open armen ontvangen, hoewel de oorlog nog zo diep zit. Het doet goed te horen dat de mensen dankbaar zijn voor onze aanwezigheid hier. Dit voelt als het einde van een moeilijke periode, met gevoelens van machteloosheid en frustratie. Ik ben dankbaar dat ik dit heb mogen meemaken, vooral in het gezelschap van de andere jongens.”
Pim van der Velden (42), voorzitter van de Stichting Veteranen Hart van Brabant en drijvende kracht achter de reis, slaat het tafereel met tranen in de ogen gade. In 1995-1996 diende ook hij bij het transportbataljon. Vorige maand keerde hij terug naar Bosnië; het heilzame effect daarvan is hem welbekend. „Dat is het doel van deze reis. Zo kunnen jongens een lastig hoofdstuk in hun leven een plaats geven. Afsluiten zullen ze het nooit, maar ze houden er een goed gevoel aan over. Het belang daarvan valt niet te overschatten.”
Granaat
„Ik heb twee zonen, een dochter en mijn man verloren in 1995. Mijn dochter is gedood door een granaat; haar lichaam vond ik terug zonder hoofd. Zo heb ik haar moeten begraven”, zegt Hanifa Djogaz, één van de Moeders van Srebrenica, de vereniging van nabestaanden van de genocide. Het publiek, tientallen Europese én Bosnische jongeren, luistert ademloos, enkelen overmand door emoties. Sommige veteranen vechten tegen hun tranen; anderen slaan een arm om hen heen.
Op de laatste dag van het festival praten de veteranen met negen van de moeders. De sfeer aan tafel is beladen. De veteranen zijn nerveus, maar de dialoog verloopt openhartig. Hatidza Mehmedovic, voorzitter van de Moeders, speldt ze vooraf de wit-groene Bloem van Srebrenica op.
„Ik hoop dat we samen een boodschap van vrede kunnen overbrengen. Wij moeten allen de last dragen van wat hier gebeurd is. Jullie kwamen in 1995 niet om te vechten, maar nu kunnen jullie strijden voor vrede en gerechtigheid.”
Dutchbat kon Srebrenica niet beschermen, omdat wereldmachten heimelijk een akkoord hadden gesloten dat steun uitsloot, vertelt Van de Wiel. „Niettemin waren we blij na de val van de enclave. Hoewel we zagen dat mensen gedeporteerd werden, waren we blij dat zij en wij nog leefden. We dachten dat iedereen veilig zou zijn. Bij thuiskomst waren mijn familie en ik intens gelukkig elkaar te zien. Toen daarna bleek wat hier gebeurd was, was het met dat geluk gedaan. Moeders die niet meer hebben wat ik wel heb, een familie, wat kan ik zeggen? Ik kan jullie alleen steunen. Zoiets mag nooit meer gebeuren.”
Verloren kinderen
„Ik verwijt de gewone soldaten niets”, zegt Haidija Oric, die haar man en zoon verloor. „Ik verwijt het degenen die de leiding hadden. Ik wil de veteranen bedanken dat ze hier zijn, want ik weet dat het voor hen ook moeilijk is. Ik hoop dat jullie onze pijn en liefde voor onze verloren kinderen begrijpen. Ik ben ook blij met alle jongeren die naar ons zijn komen luisteren. Jullie zijn degenen die moeten voorkomen dat dit nogmaals gebeurt. Geen kind hoort te ondergaan wat onze kinderen hebben ondergaan.”
Nadat alle veteranen hun verhaal hebben gedaan, staat Van der Velden op. „In Nederland draagt men de laatste zaterdag van juni de Witte Anjer, ter ere van onze veteranen. We hopen dat u deze anjers van ons wilt aannemen, als teken van respect van ons voor u.”
Mehmedovic knikt en accepteert de handreiking, evenals de andere moeders. „Wij verlangen niets van jullie”, zegt ze, „behalve dat jullie de waarheid verspreiden over wat hier gebeurd is, opdat wij en de wereld weten wie daar verantwoordelijk voor was.”
In de bus terug naar Nederland staart Ruedisueli naar de beboste bergen rond Potocari. De Bloem van Srebrenica prijkt op zijn borst. „Deze reis heeft de jongens, inclusief mezelf, geholpen bij het vinden van rust. Er is bij sommigen een begin gemaakt. Dat gevoel nemen ze mee terug. Daarmee moeten ze verder; dit is de eerste stap in een marathon die tot verzoening met je verleden en met de bevolking leidt.”
Volgend jaar, zegt hij stellig, keert hij in elk geval terug naar Bosnië.
Bron: BN de Stem 01-08-2015