Lezing geestelijke verzorgers, 23 mei 2012 te Oirschot.

gv defensie

Geestelijk verzorgers binnen Defensie spelen een grote rol. Vaak wordt er een beroep op hun gedaan voor ondersteuning. Via via kreeg ik te horen dat binnen deze groep de vraag voor meer informatie over PTSS sterk aanwezig was. Uiteraard kon ik geen nee zeggen en voor mezelf had ik een vermoeden dat ik van hen nog kon leren.

Vandaag mocht ik een lezing geven aan een groep hulpverleners. Vandaag bestond de groep uitsluitend uit aalmoezeniers. Niet alleen van legerplaats Oirschot. Zelfs de aalmoezenier van Luchtmobiele Brigade uit Schaarsbergen was aanwezig. Deze groep mensen had interesse gekregen voor een lezing, nadat er twee mijn boek geheel of gedeeltelijk hadden gelezen..
Dankzij een wijkwachtmeester van Oirschot waren ze in het bezit gekomen van een leenexemplaar van mijn boek. Gedurende het afgelopen jaar (2011 – 2012) heb ik al aan verschillende groepen een lezing mogen geven. Zoals een team opsporingsambtenaren van mijn brigade, een aantal klassen, officieren in opleiding tot teamleider, op het opleidingscentrum Koninklijke Marechaussee in Apeldoorn, maar ook twee keer een één-op-één gesprek met een collega. Deze één-op-één gesprekken doe ik liever niet, omdat ik geen hulpverlener ben. Ik ben een ervaringsdeskundige. Het kost me ook teveel tijd en energie om deze gesprekken te houden. Ik heb wel duidelijk beeld bij de meerwaarde van deze gesprekken, maar toch. De groep van vandaag is een hele andere doelgroep die betrokken raken bij mensen met PTTS verschijnselen. Op het moment dat deze groep bij een hulpvraag betrokken worden, is hun rol van groot belang. Al snel bleek dat de aanwezigen al regelmatig te maken hebben gehad, met mensen met of aanpassingsproblemen na een uitzending of mensen met PTTS verschijnselen.

Nadat ik in het kort mezelf had voorgesteld, mijn loopbaan had verteld en waarom ik dit soort lezingen geef, kwam we al snel uit op mijn uitzending naar voormalig Joegoslavië in 1993. De twee personen die al mijn boek hadden gelezen, lieten door middel van hun lichaamstaal al snel merken dat ze beeld hadden bij mijn geluid. Het was duidelijk dat het verhaal beter bij hen binnen kwam dan bij de anderen. De anderen hadden veel vragen om voor hen zelf een beter beeld te krijgen bij het geluid. Zo blijkt maar weer dat het vooraf lezen van mijn boek beter beeld geeft tijdens de lezing.

Al snel werden bepaalde ervaringen van mij herkend door de aanwezigen. Deze herkenning werd bevestigd met voorbeelden die ze zelf hadden mee gemaakt. Hierop voort bordurend kwamen vragen hoe het mogelijk is dat sommigen PTSS krijgen en anderen juist weer niet. Factoren die volgens ons meespelen kunnen zijn: het karakter van de persoon, welke bagage (geestelijke) neemt een persoon mee op uitzending, in welke mate is de levenservaring aanwezig (een ouder iemand heeft een grotere levenservaring dan iemand die veel jonger is), onder welke omstandigheden verblijft de persoon in het uitzendgebied (overnachtend in een tent, container of hotel), welke werkzaamheden heeft iemand (administratie, genie, vechteenheid of wachthebbende) en ook de functie (leidinggevende of uitvoerder) op zich is een factor die meegeteld dient te worden. Als je al deze factoren optelt en daarbij dat er geen mogelijkheid is om ervaringen (traumatisch, spannend of stressvol) vrij snel na de gebeurtenis te ventileren, met wie dan ook, dan is er al een verhoogd risico om problemen te krijgen. Ik geef mijn ervaringen op deze factoren als volgt weer; “Ik had de pech dat ik op het verkeerde moment, op de verkeerde tijd en plaats, onder verkeerde omstandigheden was. Wat bij mij zeker niet heeft plaats gevonden is het ventileren van de gebeurtenissen na terugkomst op het hoofdkwartier. Als je mijn karakter neemt als factor kom ik tot de volgende conclusie: Ik ben iemand die genoeg niet genoeg vind en die goed niet goed genoeg vind. Ook al vinden anderen dat wel.
Verder tijdens de lezing kwam ik bij het punt wanneer en waarom ik toch hulp ben gaan zoeken. Eén van de aanwezigen vroeg mij: “ Je bent dus pas hulp gaan zoeken op het moment dat je omklapte? Op het moment dat je drie keer zonder enige reden tegen de vlakte sloeg?” Ik kon niet anders dan bevestigend reageren. Gelijktijdig kwam één van de anderen met een voorbeeld. Zij zei: “Ik heb een keer een persoon gesproken die alle sympthonen had van PTSS. Minimaal dat hij veel problemen had. Ik vertelde hem dat ik altijd beschikbaar was voor een gesprek of hulpverlening in welke vorm dan ook. De reactie van deze persoon was: “Ik heb nu geen hulp nodig. Ik zal pas om hulp vragen, nadat ik iemand “totall loss” heb geslagen”. Dit was toch een duidelijk praktijkvoorbeeld dat eerst iets moet gebeuren voordat iemand om hulp vraagt. Na mijn ervaring en dit voorbeeld kwamen gelijk andere vragen naar boven drijven. Zoals: Hoe kan het dat er eerst een omklapmoment moet zijn voor iemand om hulp vraagt? Waardoor durft men niet eerder aan de bel te trekken en toe te geven dat men een probleem heeft?.

Na heen en weer gediscussieerd te hebben kwamen een aantal feiten op tafel die van invloed zijn, kunnen zijn of iemand wel of geen hulp durft te vragen. Dit geld niet voor iedereen maar de trend is wel degelijk aanwezig voor de meerderheid. Tijdens gesprekken en in interviews over dit onderwerp zijn vaak gehoord kreten: Het is slecht voor mijn carrière. Ik krijg een stempel. Men gaat mij met de nek aankijken. Ik wordt niet meer voor vol aangezien. Mijn collega’s hebben geen vertrouwen meer in mij. Binnen de cultuur van defensie is het niet “weldonn” om dit te bespreken. Misschien de allergrootste factor zal schaamte zijn. Ik weet nog van mezelf hoe hoog die drempel was om te nemen. Schaamtegevoel naar me thuisfront, familie en me collega’s. Eén van de aanwezigen kwam met een “nieuwe” factor. Tijdens gesprekken hoorde ze: “Ik zal nooit toegeven dat ik problemen heb na me uitzending. Met alle bezuinigen die nu plaats vinden, zal ik ze geen reden geven om mij te ontslaan. Ze hebben dan een reden om mij weg te sturen, want in hun ogen functioneer ik niet meer.”
Al snel kreeg ik de vraag: “Op welke wijze kunnen we deze factoren wegnemen bij de mensen? Hoe zouden we deze trend en gedachten kunnen doorbreken?. Helaas heb ik hier geen direct antwoord op. Ik heb de oplossing ook niet paraat. Had ik het maar! Wat een hoop leed kunnen we dan voorkomen. Wel werd snel helder dat er een mentaliteitsverandering moet plaats vinden. Van hoog tot laag. Vanaf de overheid/ regering, hogere legerleiding, lagere legerleiding tot aan de werkvloer toe. Ineens herinner ik me een interview van de minister van Defensie op televisie. Hij zei in een televisieprogramma: “De geestelijke problemen die onze vrouwelijke en mannelijke militairen mee terug nemen na een uitzending is niet hoog. Er is geen stijgende lijn te ontdekken.” Ik weet nog heel goed dat mijn nekharen overeind kwamen van zoveel onzin. Ik snap heel goed dat hij deze mededeling MOET geven, om zodoende genoeg steun te krijgen voor eventuele andere uitzendingen. Steun: internationaal, nationaal en vanuit de bevolking. Ik kan er met mijn pet niet bij. Deze minister beweerd dus dat er geen stijgende lijn is. Ook niet na Srebrenica, missie in Irak, missie in Afghanistan. Hierbij noem ik de hele missie voormalig Joegoslavië nog niet eens. O ja, ik vergeet even te zeggen dat voormalig Joegoslavië een vredesmissie was en geen gevechtsmissie. Ik ken verhalen van Libanonveteranen die zelfs nu nog psychische problemen ondervinden van deze missie.
Ik heb een keer een 1-op-1 gesprek gehad met een collega die ook uitzending naar voormalig Joegoslavië heeft gehad. Heden ten dage kampt hij nog steeds met psychische problemen. Hij heeft inderdaad geen gevechtsmissie gehad, maar nauw betrokken zijn bij de massagraven daar zijn hem niet in de koude kleren gaan zitten.
Als men vanuit de overheid het probleem al afzwakt, wat mag men dan verwachten van de regionen daar onder. Ik besef me heel goed dat veruit de meerderheid van de veteranen “gezond” en zonder problemen terug keren van uitzending en gelukkig maar ook. Omdat de meerderheid gezond terugkeert, moet de minderheid maar genegeerd worden?
Een opmerking van een afdelingscommandt schiet me ineens te binnen. Op het moment dat een collega die betrokken is geweest bij de Schipholbrand eindelijk de stap heeft genomen om bij haar afdelingscommandant te vertellen dat ze een probleem heeft krijgt ze een reactie die haar nog verder de put in duwt. De opmerking: “Je hebt nog alle twee je armen en benen, dus niets aan de hand en ga lekker aan het werk.” Door deze opmerking kreeg ze het gevoel dat ze niet serieus werd genomen en trok ze zich nog meer terug dan ze al deed. Nadat haar directe collega’s deed ook te horen kregen was enige vorm van begrip ver te zoeken.

In mijn periode van hulpvraag (en dat was twee keer) was er een wachtlijst van 3 maanden. Ik ben toch benieuwd hoe lang momenteel de wachtlijsten zijn. Ik weet in ieder geval van één persoon dat hij al weken zit te wachten tot hij mag komen bij de hulpverlening. Hoezo geen stijgende lijn? Ik hoop dat door middel van mijn 1e en dit boek, door middel van lezingen en spreekbeurten misschien op een niveau wel veranderingen gaan plaats vinden.Er zal meer bewustwording en besef gekweekt moeten worden. Bewustwording en besef dat me wel degelijk iets voor deze groep van hulpzoekende  KAN doen.

Eén van de aanwezigen kwam met een ander probleem/ uitdaging. Het beleid binnen defensie is om personeel na drie tot vijf jaar te verplaatsen wat functie en misschien standplaats betreft. Op deze manier is een persoon moeilijk tot onmogelijk te volgen/ begeleiden. Nadat hij of zij naar een ander gebied is verplaatst komt er ook een andere hulpverlener in beeld. De persoon zal dan weer opnieuw een vertrouwensband moeten gaan opbouwen met deze nieuwe hulpverlener. Door dit besef kwam ook een andere “uitdaging” naar boven. Op het moment dat iemand “genezen” wordt verklaard, wordt ook zijn dossier gesloten en vindt er ook geen nazorg, in welke vorm dan ook, meer plaats. Zou zo iemand, net als wat bij mij is gebeurd, een terugval krijgen, dan volgt weer de hele weg van, doorverwijzing, intake en oproep. Zeker met de aanwezige wachtlijsten geeft dit weer de extra problemen. Na het voor de tweede keer sluiten van mijn dossier is er geen contact meer geweest tussen mijn hulpverlener en mij.

Tot nu gaat de discussie alleen maar over de militair, maar komt snel verandering. De achterban wordt weer vergeten. Alleen vandaag breng ik het toch ten sprake. Ik gebruik hier voor een aantal zinnen uit een brief geschreven door mijn ex-vrouw en oudste zoon. Deze brief is terug te lezen in mijn eerste boek, “De verborgen waarheid (over PTSS)”. Voor de militair is alle hulp aanwezig in welke vorm dan ook. Alleen de achterban wordt in dit verhaal totaal niet mee genomen. Gelijk wordt de vraag gesteld: “ Hebben wij al organisatie niet de verplichting om ook de achterban mee te nemen in het hulpverleningstraject? Wij, defensie, hebben tenslotte de militair uitgezonden. En door deze uitzending is hij veranderd terug gekomen. De achterban zal dit als sterkste merken/ voelen. Mijn toenmalige vrouw schreef, na de diagnose, in de brief: “Zie je wel dat hij iets mankeert? Zie je wel dat ik me niets inbeeldde?”. Na het uitreiken van het Draaginsigne Gewonden schreef ze: “Leuk de waardering en erkenning voor jou.Waar is mijn waardering en erkenning? Waar is de waardering en erkenning voor onze kinderen? Die hebben net zoveel en misschien nog wel meer verwondingen opgelopen als jij”.

Eén van de aanwezigen bevestigd bovenstaande met de opmerking: “Ja, je hebt helemaal gelijk. Wij vergeten zo makkelijk de achterban. We zijn zo gefocust op de militair. Het belang van de achterban wordt zo onderschat en ook ik me daar schuldig aan. Op welke wijze ik hieraan invulling ga geven weet ik nu no niet, maar dat ik er iets mee ga doen is zeker”.
(Ik hoop toch in een later stadium van haar te horen hoe ze dit heeft opgepakt en of het werkt.)

Na afsluiting van de lezing gaf iedereen aan dat ze toch wel graag een eigen exemplaar willen hebben van mijn boek. Ieder had zo zijn eigen reden, maar ook om het eventueel uit te lenen. Op deze manier kunnen anderen het ook lezen en misschien lering trekken uit mijn ervaringen.

Een ieder heeft beloofd om het door mij verstrekte evaluatieformulier in te vullen, zodat ik mijn lezingen in de toekomst nog verder kan verbeteren met tips, tools en handvatten van hen.
Hieronder staan reacties en opmerkingen van de aanwezigen (in hun bewoording):

–    Ik ben onder de indruk van de moed en de openheid waarmee Raoul dit moeilijke onderwerp bespreekbaar maakt. Zowel in zijn boek als tijdens zijn lezing. Zijn boek is een “must” om te lezen voor hulp/ zorgverleners van en voor militairen.
–    Vooral de nadruk gelegd op “het thuisfront” is een echte eyeopener.
–    Tijdens de lezing een pauze inlassen is wenselijk.

Na het lezen van de reacties kom ik tot de volgende conclusies/ constateringen:

A.    De wijze waarop ik mijn boek heb geschreven en waarop ik de lezingen geef, zijn wat openheid en duidelijkheid op acceptabel niveau. Gewoon zoals ik ben en praat, zo moet ik mijn lezingen blijven geven. Lekker in “Jip en Janneke” taal. Geen wetenschappelijke taal en uitdrukkingen gebruiken.
B.    Binnen de “hulp/ zorgverleners” groep moet de aandacht richting het thuisfront verhoogd worden. Binnen deze club valt nog veel winst te halen.
C.    Ik moest even nadenken over een pauze inlassen tijdens de lezing, maar misschien heeft het toch te maken met het onderwerp wat veel vragen, emoties en opmerkingen kan opwekken. Misschien is ook de hoeveelheid informatie dusdanig, dat men tussentijds even een moment nodig heeft om alles in de juiste context te zetten en plaatsen.